Platvoet in Enschede 7 |
14.2 Gerhardus Bernardus Platvoet, zoon van Lambertus Johannes Platvoet (8.1), geboren op 9 oktober 1875 in Enschede, meubelmaker. Hij vertrekt op 27 maart 1893 naar Zwolle. Op 12 oktober 1900 komt hij vanuit Parijs terug en gaat aan de Oldenzaalsestraat 53 wonen. Hij huwt op 14 oktober 1903 in Enschede met Wilhelmina Johanna Eshuis, geboren op 30 juni 1874 in Oldenzaal, winkelierster. Zij hebben de volgende dienstbodes in huis: 1912 Hermien Baveld uit Lonneker, 1913 Maria Helena Dijk uit Indiana, N-Amerika, 1914/20 Regina Rückhoff uit Oldenzaal en Johanna Richters uit Enschede, 1921 Maria Plageman, 1921 Margarethe Eggern uit Lingen (D) en Johanna Gieselink uit Ochtrup (D), 1929 Anna Heijmen uit Ambt Delden, 1930 Maria Everarda Nieuwe Weme uit Lonneker en als laatste Elisabeth Heitling uit Zutphen, die verpleegster is. Later verhuist het gezin naar nummer 59, maar gaat op 7 januari 1925 weer terug. Wilhelmina overlijdt op 29 september 1930 en Gerard op 15 december 1934. Beide zijn begraven op de RK Begraafplaats in Enschede Uit dit huwelijk: |
De Gelderlander, 20.02.1935
Nog een aardige wetenswaardigheid komt uit het leven van kapelaan Alphons Ariëns. Om het alcoholisme, dat in die tijd in Twente een desastreuze omvang had, doeltreffend te kunnen bestrijden, richtte dr. Ariëns het Kruisverbond op. Drie Enschedese arbeiders kwamen hem de belofte van geheelonthouding aanbieden als feestgave voor zijn koperen priesterjubileum op 15 februari 1895. Het waren Gerhard B Platvoet, middenstander, Hendrik Engels en Jozef Probst, beide fabrieksarbeider. Deze gebeurtenis wordt veertig jaar later feestelijk herdacht en het nieuwsblad De Gelderlander besteedt daar aandacht aan. |
Rubrieken: |
24 |
25 |
26 |
27 |
28 |
30 |
31 |
32 |
33 |
29 |
38 |
© a platvoet |
5e generatie (vervolg) |
33 |
34 |
35 |
36 |
37 |
38 |
39 |
41 |
43 |
44 |
46 |
42 |
45 |
40 |
Herinneringen aan mijn jeugd Door: Sjef Paijmans Hoofdstuk 5 - Naar het Klompven |
16.4: Gerrit Petrus Aloysius Johannes Platvoet, Gerrit, zoon van Gerardus Albertus Platvoet (10.5), geboren op 31 januari 1914 te Enschede, huwt op 1 juni 1944 met Antonia Maria Rolevink, geboren 11 februari 1916, en vestigt zich als drogist aan de Lipperkerkstraat 87 te Enschede. Gerrit overlijdt op 16 juni 1961 te Enschede en Antonia op 13 mei 1985 in Enschede .Uit dit huwelijk: |
16.6: Hendrikus Antonius Hubertus Platvoet, Henk, zoon van Gerardus Albertus Platvoet (10.5), geboren op 3 november 1918 te Enschede, trouwt op 8 juni 1948 te Nijmegen voor de wet en te Hatert voor de kerk, met Josephina Johanna Wilhelmina, Fien, Peters, geboren op 4 maart 1919 te Ubbergen. Henk is procuratiehouder. Uit dit huwelijk: |
16.8: Saturninus Andreas Franciscus Platvoet, Ninus, zoon van Gerardus Albertus Platvoet (10.5), geboren op 30 november 1921 te Enschede, aannemer aan de Spelbergsweg 43A in Enschede, trouwt op ? te ? met A G M Rolevink, Tony. Uit dit huwelijk: |
14.8 Johannes Lambertus Platvoet, Johan, zoon van Lambertus Johannes Platvoet (8.1), geboren op 22 juli 1884 in Enschede (zie 14.7), verblijft van 27 februari 1899 tot 30 juli 1900 in Grave. Hij vertrekt opnieuw op 25 maart 1903, nu naar Baardwijk, waar hij op 9 september 1903 van terug komt. Hij huwt op 25 mei 1915 in Uden met Wilhelmina Maria Wijsbek, geboren in 1885 in Uden. Johan overlijdt, waarschijnlijk kinderloos, op 8 maart 1976 in Tilburg in het St.Elizabethziekenhuis. Hij is dan getrouwd met Maria Wilhelmina Simon. Hij woont tot zijn dood in zijn huis “Tubantia” aan de Gemulhoekenweg in Oisterwijk. Hij ligt begraven op het kerkhof van de St.Johannesparochie in Oisterwijk.
In de zeventiger en tachtiger jaren heeft Sjef Paijmans (1919-2006) zijn hele levensgeschiedenis op schrift gesteld. Hij heeft tot 1960 in Oisterwijk gewoond, eerst bij zijn ouders op de Suisendijk bij het Klompven. Omdat de jonge Sjef Paijmans te maken krijgt met de bij hem in de buurt wonende Mijneer Platvoet en zijn appels, mag hoofdstuk 5 van deze proza in de Platvoet-geschiedenis niet ontbreken. Niet alleen om de naam Platvoet, maar ook omdat inmiddels bekend is, dat hier om Johannes Lambertus Platvoet gaat! |
Een paar jaar geleden, toen wij, Jan, Broer en ik nog min of meer in de goede heilige man geloofden, zeker tegen Sinterklaastijd, heb ik eenmaal een roe gekregen. O, wat heb ik die morgen gejankt toen we eindelijk uit het bed mochten om te kijken, wat Sinterklaas voor ons gereden had. De grote tafel in de huiskamer, met een wit laken er over, lag vol met speelgoed en lekkers. Elk plaatsje voor ieder kind was met speculaas afgezet. Maar op het derde vak, mijn vak, lag een roe. En vooral omdat mijn oudste broer er nog plezier in scheen te hebben, maakte het me dubbel verdrietig. Maar mijn vader is uit zijn bed gekomen en liet mij een verscheurd overhemd zien, dat vannacht kapot was gegaan, omdat hij, mijn vader, zo met zwarte Piet had moeten vechten om voor mij "Verrekte Deugniet" toch nog iets los te kunnen krijgen. En met nog tranen in mijn ogen, heeft vader me mee naar de keuken genomen, waar zwarte Piet na een zwaar gevecht met vader, nog wat op een stoel voor mij had achter gelaten. Eigenlijk was het nog meer als voor de anderen.
Onze Jan zou dus, als hij van school ging met mijn vader naar de fabriek gaan om een vak te leren; snijden van bovenleder, wat mijn Vader ook goed scheen te kennen, om dan later op de fabriek iets te worden. Bertus zou doorleren; vandaar die fiets, om er volgend jaar mee naar de school in Tilburg te gaan. Hij zou daar naar de St. Denis gaan, een middelbare handelsschool en ome frater was daar directeur. Jan was toen al een wilde, rauwe vogel; altijd in bos en hei met kameraden rondrakken, eekhoorntjes vangen, vissen en vogeltjes zoeken. Op een keer, met Oisterwijkse kermis, zou hij met de Witte Bos, iemand die thuis op de fabriek werkte, mee mogen gaan vissen op het Klein Kolkven, achter het Stokske. Jan was er trots op en liep gedurig in en uit het huis en wachtte op de Witte Bos, die nog altijd bij ons in de huiskamer met mijn vader een katske zat te drinken. Maar eindelijk scheen Jan van den Bos (zijn ware naam) toch aanstalten te maken om mee te gaan. Mijn broer zat op dat moment vol zenuwen op de trap in de gang te wachten. Van pure opwinding is onze Jan toen op een of andere wijze van die trap gevallen en had een groot gat in zijn hoofd. Hij bloedde geweldig en de dokter werd er bij gehaald. Van vissen is die dag natuurlijk niets meer gekomen. Een paar weken later mocht hij dan met de Witte Bos fuiken gaan zetten en palingdraden gooien, min of meer als vergoeding voor die mislukte vispartij tijdens de kermisdagen. Opoe van de Lind is gestorven op 26 December 1928. (zie fotobijlage map 4, achterzijde.) Wij woonden toen nog op de Suisendijk. Waaraan ze gestorven is, is mij onbekend, maar moeder vertelde ons, dat bij Opoe een gouden buisje in haar keel was gezet, omdat ze bijna stikte door die ziekte die ze had. Ze had ook suikerziekte. 's Avonds mochten we met moeder mee, om Opoe nog eenmaal te zien. Ze lag opgebaard in de voorkamer van het huis aan de Lind. Moeder, Jan, Broer en ik zijn nog voor het bidden begon, daar geweest. Mijn moeder vond, dat het later te druk zou zijn, daar veel mensen Opoe nog wilden zien. Opoe lag mooi aangekleed in haar kist, met haar zilveren rozenkrans tussen haar wasgele vingers gestrengeld. De kraag van haar kleed was hoog gesloten. Ik wilde dat gouden buisje in haar keel zien, maar ik zag niets. Misschien daarom die hoge kraag. Opa stond treurig naast de kist, gekleed zoals altijd met boord en zwart strikje, een zwarte zwaluwstaart en gestreepte broek. En natuurlijk met mooie, glimmende zwarte schoenen aan. Opa had altijd mooie, glimmende zwarte schoenen aan. Weer thuis gekomen werd er het rozenhoedje gebeden, met een extra lange bijzondere intentie voor de eeuwige rust van Opoe en wij moesten dan antwoorden:"En het eeuwige licht verlichte haar!" Het was winter en voor wij naar boven moesten om te gaan slapen kregen we eerst nog de lepel levertraan met een schepje suiker. We mochten ons in de kamer uitkleden en de hansop aantrekken. Het was een gedrukte stemming; nog altijd waren onze gedachten bij Opoe die wij dien avond dood in haar kist hadden zien liggen. Zoals gewoonlijk gingen wij drieën alleen naar boven. Op de overloop, waar wij Jan, Broer en ik sliepen in een groot bed, stond een klein lampje, zodat het niet helemaal donker was. Jan ging voorop, de trap op, Broer en ik volgden. Halverwege de trap begon onze Broer hysterisch te gillen: "Ik zie Opoe; daar staat Opoe!", en rende vol angst terug in de huiskamer. Jan en ik, renden ook maar mee. Wij hadden niets gezien; misschien hadden wij niet goed gekeken of vertoonde Opoe zich alleen maar aan onze Broer. Dat was een paniek, maar na een kwartiertje heeft moeder ons naar boven gebracht en is eventjes bij ons gebleven. Broer lag van de schrik helemaal onder de dekens.
Ook deze begrafenis hebben wij, zoals gewoonlijk, niet gezien. We moesten die morgen thuis blijven en het dienstmeisje paste op ons. Opoe is op het kerkhof van de oude kerk begraven, maar toen op de Lind een nieuwe kerk is gebouwd en er ook een nieuw kerkhof is gekomen, is ze later daarheen overgebracht. Het graf van ome Wout is op het oude kerkhof gebleven. Onze broer werd nog wel eens gepest over die verschijning, die hij gezien meende te hebben. Maar als moeder dat hoorde, kregen we daarvoor een hele litanie te horen. Met zulke zaken werd niet gespot.
Wij woonden nog aan de Suisendijk toen men begon met het bouwen van de nieuwe kerk. Van het bouwen van die kerk kan ik mij niets herinneren, dus waren wij nog niet naar het Klompven verhuisd anders zou ik er elke dag voorbij zijn gekomen als ik naar school ging. De familie Paijmans, vooral ome Wout, Opa en Opoe waren nauw bij het bouwplan van die kerk betrokken geweest. Op een dag, toen die kerk half klaar was, Ome Wout en Opoe waren ondertussen al gestorven, was de hele familie uitgenodigd, om aanwezig te zijn als de nieuwe klok in de toren zou worden gehesen. Die klok heette: "Wouter Martinus" en de familie Paijmans had deze klok aan de nieuwe parochie geschonken. Die dag lagen er in die half afgebouwde kerk steigerplanken over de bodem, die modderig en rommelig was, om de famlie er over te laten lopen. De klok stond op dat moment op de plaats waar later het altaar zou komen. De nieuwe pastoor van der Weerden leidde de plechtigheid. Opa en ome Jan, hij was toen loco burgemeester, en ome Koos, hij zou collectant in de nieuwe parochie worden, en verder alle ooms en tantes van vaders kant, stonden in hun beste kleren rondom die klok. De nieuwe pastoor zong latijnse gezangen en zegende de klok. Volgens Opa kon die nieuwe pastoor niet zingen, maar het was toch allemaal heel plechtig. Die klok heb ik nog eenmaal gezien toen de oorlog eind '44 op zijn einde liep. De klok stond toen in de brouwerij van Sannie van Gils, vlak achter de nieuwe kerk, zogenaamd ondergedoken. Rond die tijd is er ook waterleiding en elektriciteit in Oisterwijk gekomen en op het oude marktplein, waarop ook elk jaar de kermis werd opgebouwd, was nu een mooi plantsoen verrezen. In het midden was een mooie fontein gekomen met aan de rand vier kikvorsen van steen die water spoten. De voltallige gemeenteraad was aanwezig en stonden rondom een gewichtig iemand, die met een lange ijzeren staaf in een putje morrelde en de fontein deed spuiten en daarmee was de waterleiding in Oisterwijk officieel in bedrijf gesteld. Kruiselings over het nieuwe plantsoen waren kiezel-wandelpaden aangelegd om dicht bij die fontein te kunnen komen. Er was ook een nieuwe kiosk gebouwd met een rieten overkapping en daar voor was een brede wandelgang om de toehoorders gelegenheid te geven de muzikale dorpelingen meer van dichtbij te kunnen aanschouwen. De kiosk stond met de achterzijde naar de oude lindenboom gekeerd. De harmonie "Asterius", de harmonie "De Katholieke Kunstkring" en de zangvereniging "Zang en Vriendschap", waar Opa dirigent en voorzitter van was, gaven op zomeravonden, met koninginnedag en andere feestelijke gebeurtenissen uitvoeringen op deze kiosk.
In fabriek 2 werd het Goodyear-Welt systeem bij het onderwerk toegepast. Het was een betere, maar duurdere methode als bij het Mackay-systeem, dat op fabriek 1 gebruikt werd. Het stansen van zolen, binnenzolen en hakken werd ook op fabriek 2 gedaan. In fabriek 1 werd het bovenleder bewerkt, daar was het magazijn, de modelkamer, de snijderij en de stikkerij en werd voor het onderwerk het Mackay systeem gebruikt. Mijn vader was verantwoordelijk voor de inkoop van het bovenleder, de snijderij en de stikkerij. Ome Jan, de oudste broer van mijn vader woonde in de Stationsstraat, tegenover de smid Merkelbach. Hij was getrouwd met Jo Habraken en ze hadden drie kinderen: Ria, Sjaantje en Martin. Ome Jan was bij Opa op het kantoor en hield zich hoofdzakelijk met de verkoop bezig. Ome Jan en tante Jo waren mijn peetouders; ik mocht er dikwijls gaan spelen. Achter zijn huis was de Molensteeg en het magazijn van de Boerenbond met de weegbrug en het weeghuisje en op den hoek de woonde een molenaar. In de stationsstraat, |
woonde ome Toon, een jongere broer van mijn vader; hij was bakker. De winkel stond in de Stationstraat, de bakkerij stond er achter. Die bakkerij was bereikbaar door een smal steegje, tussen de winkel van ome Toon en het huis waar de familie van Iersel woonde. Ook daar heb ik op Woensdagmiddagen wel eens gespeeld. Ik mocht er speculaaskruimels en krinten snoepen, maar dikwijls is dat niet geweest. Niet omdat ik er niet graag heen ging, maar ineens woonde daar een andere bakker. Mijn oom had het bakkersbedrijf vaarwel gezegd. Ome Wout was toen al dood.
mijnheer Platvoet, begon het park. Er stonden aan weerzijde van de straat twee grote stenen bakken; meer dan een meter hoog met bloemen er in. Er moet in het begin zelfs een soort boog over de weg hebben gestaan. Mijnheer Visser, die zelf ook in het park woonde, was de architect van het hele bouwplan geweest. Linksom, behorende bij het huis van de familie Platvoet, waar het park begon, was aan de linkerzijde een lange tuin, tot aan ons nieuwe huis toe. Aan de rechterzijde, bij het binnen komen in het park, lag een grote wei met in het midden een groot bord er op, waar op stond:"Bouwterrein te koop, te bevragen bij de heer Kuller". Daarna tot aan het hotel "Bosch en Ven" toe, een wildernis van allerlei bomen en struiken.
|
14.2.2 Christina Hendrika Rolanda Platvoet |
15 februari 1895 Toen het initiatief, dat drie werklieden bij gelegenheid van zijn priesterfeest het initiatief aanboden om een kruisverbond op te richten, eenmaal in handen van Ariëns’ organisatiedrift was gekomen, heeft de katholieke drankbestrijding zich onder de naam Sobriëtas – soberheid – in een onvoorstelbaar snel tempo ontwikkeld. Hendrik Engels, leerling van Ariëns en later lid van de Tweede Kamer, was een van de drie. In een brief, gericht aan Gerard Brom, heeft hij verslag gedaan over de gebeurtenissen, die zich op de avond van 15 februari 1895 voordeden in de St. Jacobus-parochie van Enschede: “We aarzelden ( … ) lang tot het koperen priesterfeest van Ariëns kwam. We hielden zo dol veel van hem, die onze jonge zielen voor ondergang had behoed, die ons een nieuwe wereld van gedachten en gevoelens had geopend, dat wij hem graag iets zouden geven, iets dat wederkerig ons een offer kostte voor hem, die voor ons zoveel geofferd had. Geld hadden wij niet; ‘n wever was ‘n arme duivel. Daar schoot het door m’n kop; ons verbinden geen drank meer te drinken en hem dit offer als feestgave aanbieden. Daar waren er ‘n paar meer voor nodig, maar die zou ik wel vinden. De zelfde avond naar het vereenigingsgebouw. Daar zaten om de kachel onder meer Jozef Probst en Gerard Platvoet, de eerste ‘n wever, de tweede ‘n zoon van ‘n Enschedese burger. Die twee pakte ik, want die twee hadden ‘n heldere kop en ‘n gevoelige ziel. Die zouden niet lachen om mijn plan. En ze lachten niet, ze hadden er ook al over gedacht, dat er ‘n drankbestrijding moest komen. Probst haalde de Antwerpse statuten voor de dag, die hij juist met Platvoet aan het bespreken was. Ik werd “dritte im Bunde”, mijn idee werd er aan toegevoegd en den volgenden avond stapten wij naar de pastorie, om aan den man, waarvoor we ons leven hadden willen offeren, deze kleine gave aan te bieden. Nog zie ‘k hem geduchte halen aan zijn pijp doen, daarna zijn oogen katachtig dichtknijpen, als zag hij toen reeds de prooi, die hiermee in zijn handen viel het alcoholisme, aan welks afmaking hij rusteloos heeft gewerkt. Hij dankte ons recht hartelijk, we kregen een lekkere sigaar en na een uurtje ongedwongen kletsen en plannen beramen, hoe we de zaak verder zouden aanpakken, gingen de eerste drie kruisverbonders weer naar huis.”
|
Ook in Nederland heette Sobriëtas trouwens niet onmiddellijk Sobriëtas. Het eerste katholieke matigheidsgenootschap dat later in Sobriëtas zou opgaan, ontstond doordat drie jongemannen op 15 februari 1985 bij de pastorie van Alphons Ariëns aanklopten. Onder hen was Jozef Probst, die in het vorige najaar met Ariëns mee was geweest naar het congres van de Volksbond in Antwerpen. Die drie jongemannen kwamen hun kapelaan feliciteren met zijn twaalfeneenhalfjarig priesterfeest en boden hem als geschenk hun voornemen aan om zich voortaan te onthouden van alcoholische dranken. Jozef Probst had de Antwerpse statuten bij zich. Ariëns dankte de jongemannen voor het offer dat zij hem wilden aanbieden en als dank kregen zij een goede sigaar; dat mocht wel. Twee dagen later werd het eerste Matigheidsgenootschap in Enschede gesticht, met meteen twintig leden. En enkele maandenlater, op 26 mei, kreeg het ook een naam: het Kruisverbond. Die naam was ontleend aan, of liever gezegd zelfs een letterlijke vertaling van de naam van het Engelse voorbeeld van Sobriëtas, the League of the Cross. Het Kruisverbond groeide snel: tegen het eind van 1895 waren er al acht plaatselijke afdelingen, in 1896 21, en toen in 1898 het landelijke congres in Utrecht plaatsvond, waren er al 35 afdelingen. De groei van Sobriëtas in Nederland |